In het werk van Angelika Hasse lijkt het bijvoorbeeld of de beelden van de realiteit en de taal die erbij hoort, uit elkaar vallen en een nieuwe constellatie krijgen. Zo drijven de woorden in Heute… (2020) rond als eilanden. De tekst Heute 2 Stühle auf den Kopf geschlagen is uiteengedreven alsof hij zelf op het hoofd geslagen is. De schijnbaar impulsieve daadkracht die in de tekst zit, laat de woorden doelloos drijven en laat zien hoe absurd dat kan uitpakken. Dat gaat weer anders in Hoppla (2020), nóg een werk op papier dat gebaseerd is op een tekst. De tekst daar is heel kort: Hoppla jetzt komm ich. Hoewel hier ook ieder woord een eigen cel heeft, zweven die vier cellen tussen andere, lege cellen. Het is als een korte zin die schijnbaar impulsief wordt uitgesproken en waarbij een beweging en een persoon horen, maar waar beweging en persoon zijn weggenomen uit het verhaal. Wat overblijft is de kreet van vier korte woorden die blijft zweven in de ruimte als een herinnering. In beide werken verandert de tekst niet van betekenis; het is meer dat het beeld van de betekenis veranderd is.
Dat werkt anders in Muss es Kunst werden? (2020), een ander werk op papier. Of iets kunst moet worden, is een vraag die onlosmakelijk bij het kunstenaarschap hoort. De kwaliteitsvraag doet zich bij iedere kunstenaar voor, immers, als dat wat een kunstenaar aan het maken is niet aan zijn/haar kwaliteitseisen voldoet, dan kan het ook geen kunst worden. Maar wie stelt dan die vraag? De kunstenaar zelf? Of is het de cultuur om de kunstenaar heen die bepaalt wat kunst is? Is de kunstenaar zelf wel meester over het aanwenden van zijn/haar kwaliteiten? In Muss es Kunst werden? lijkt het een niet nader te duiden genius die de woorden uitspreekt. Hij bevindt zich in een donkere ruimte die omkaderd wordt met kleurige blokjes en driehoeken. Die geometrische vormen zijn niet willekeurig bont gekleurd. Ze zijn zorgvuldig gekozen op hun onderlinge lichtkracht en hun kracht tegenover het zwarte vlak waarin de bleekgroene genius staat te gebaren met zijn in het niets starende oog. Het is misschien niet voor niets dat het vragende groene figuurtje enigszins lijkt op hoe kinderen figuurtjes tekenen: met een gezicht waaraan de ledematen direct vastzitten. Het gezicht is wat het figuurtje menselijk maakt, de ledematen zijn er om te gesticuleren, de rest van het lichaam met al zijn levensfuncties is overbodig om de vraag te stellen. De vraag wordt op die manier, in die donkere ruimte waarin ze gesteld wordt, met de kleurige, zacht schijnende rand eromheen, zowel verinnerlijkt als tastbaar voor de kijker.