Dat werkt anders in Muss es Kunst werden? (2020), een ander werk op papier. Of iets kunst moet worden, is een vraag die onlosmakelijk bij het kunstenaarschap hoort. De kwaliteitsvraag doet zich bij iedere kunstenaar voor, immers, als dat wat een kunstenaar aan het maken is niet aan zijn/haar kwaliteitseisen voldoet, dan kan het ook geen kunst worden. Maar wie stelt dan die vraag? De kunstenaar zelf? Of is het de cultuur om de kunstenaar heen die bepaalt wat kunst is? Is de kunstenaar zelf wel meester over het aanwenden van zijn/haar kwaliteiten? In Muss es Kunst werden? lijkt het een niet nader te duiden genius die de woorden uitspreekt. Hij bevindt zich in een donkere ruimte die omkaderd wordt met kleurige blokjes en driehoeken. Die geometrische vormen zijn niet willekeurig bont gekleurd. Ze zijn zorgvuldig gekozen op hun onderlinge lichtkracht en hun kracht tegenover het zwarte vlak waarin de bleekgroene genius staat te gebaren met zijn in het niets starende oog. Het is misschien niet voor niets dat het vragende groene figuurtje enigszins lijkt op hoe kinderen figuurtjes tekenen: met een gezicht waaraan de ledematen direct vastzitten. Het gezicht is wat het figuurtje menselijk maakt, de ledematen zijn er om te gesticuleren, de rest van het lichaam met al zijn levensfuncties is overbodig om de vraag te stellen. De vraag wordt op die manier, in die donkere ruimte waarin ze gesteld wordt, met de kleurige, zacht schijnende rand eromheen, zowel verinnerlijkt als tastbaar voor de kijker.
Dat wil niet zeggen dat alle werken van Hasse teksten bevatten. Echter, zelfs waar geen teksten zijn, lijkt de taal onzichtbaar aanwezig. In het schilderij Wie neu (2019) wordt het hele vlak ingenomen door de voorzijde van een ouderwets televisietoestel. De monitor staat uit, er is niets te zien, er kan nog van alles gaan gebeuren. Ondanks zijn ouderwetse uiterlijk is het apparaat daarom toch als nieuw. Uiteindelijk blijft het ook als nieuw, want het is immers geen televisie maar een schilderij; en zo gaat de taal op de loop met het beeld, al is er niet in een tekst voorzien.
Het meeste werk van Hasse is vrij klein. Pas recentelijk is zij werken van grotere afmeting gaan maken. Het kleinere formaat heeft het voordeel dat de situatie in een keer door de kijker van vrij dichtbij bekeken kan worden, zonder het hoofd te wenden. Het beeld is daardoor intiem en reflectief. Het zal ook te maken hebben met wat Hasse wil laten zien. Het gaat haar niet om het grote gebaar, zelfs niet om de grote gedachte. Het gaat om de combinatie van beeld en taal die op een zachte manier kortsluiting maken met de logica. Vreemd is het dan ook niet dat Hasse het gemakkelijkste terugvalt op haar moedertaal, het Duits. Ze laat daarmee ook zien dat de taal waarmee je opgroeit niet alleen maar handig is voor de betekenis. Het communicatieve van de taal schuilt ook in de klank en in de situatie en context waarin ze gebruikt wordt. Taal doet een beroep op de herinnering, zoals beeld dat ook doet. Hasse gaat in haar beelden steeds terug naar zo eenvoudig mogelijke vormen zonder opsmuk, zodat iedere kleur en iedere lijn een eigen functie krijgen. Met haar werken laat ze de realiteit stilstaan, het vacuüm dat dan ontstaat tussen beschouwer en realiteit, het absurde, wordt zichtbaar.
In haar recentere, grotere werken nodigt Angelika Hasse de kijker als het ware uit toe te treden tot de wereld die ze schept. De yeti in Yeti1 (2020) is bijna levensgroot en ook het huis in Wunsch-Zuhause (2020) streeft meer naar de grootte van een huis, nu ja, de grootte van een poppenhuis. De wereld wordt door die grootte enerzijds afstandelijker – je moet letterlijk meer afstand nemen om het geheel te kunnen zien – anderzijds krijgen beeld en taal een andere absurde betekenis. En wat dat huis betreft: geeft het bescherming en geeft de taal duidelijkheid?
Bertus Pieters, 2021